De Haagse Johannes Bosscha van het Comité tot Ondersteuning der Grieken vroeg toen of een deel van het fonds dat was bestemd voor de opvoeding van twee jonge Grieken onder kon worden gebracht bij de spaarbank. Voor dat doel had het comité al 660 gulden op de bank staan, maar er was in totaal 4000 gulden beschikbaar. Bosscha verwachtte dat daar nog wel een paar duizend gulden bij kwam, maar dat het uiteindelijke bedrag niet hoger zou worden dan 10.000 gulden. Die som oversteeg het afgesproken inleggeld flink. Gelukkig zag de commissie hier geen bezwaren voor vanwege de uitzonderlijke situatie.